Begrotingssaldo 2019-2033
Als gevolg van de mutaties uit de Voorjaarsnota 2019 en Kadernota 2020-2023 ontstaat een nieuw begrotingssaldo zoals hieronder weergegeven. Omdat de begrotingscijfers voor 15 jaar in het begrotingssysteem worden vastgelegd is er zicht op een 15-jarig begrotingssaldo. Het begrotingssaldo is het jaarlijkse verschil tussen de baten en lasten (na verrekening van inzet van de reserves). Conform externe regelgeving dient het saldo in de meerjarenbegroting minimaal in evenwicht te zijn. Is het saldo nadelig, dan moet er (direct of bij de eerstvolgende begroting) bezuinigd worden. Is het saldo voordelig, dan is er (indien politiek-bestuurlijk gewenst) ruimte om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
Hierbij hanteren we de volgende uitgangspunten;
- Accres is voor alle jaarschijven van de circulaire (t/m 2023) opgenomen, voor de jaren erna wordt de stand van de laatste jaarschijf doorgetrokken.
- Prijscompensatie wordt op dezelfde manier geboekt als het accres, dus in het jaar dat het accres wordt doorgetrokken doen we dit ook voor de prijscompensatie.
- Motorrijtuigenbelasting: In de raming wordt rekening gehouden met volume-effecten (ontwikkeling aantal belastingplichtige auto’s) t/m 2023 en van het laatst door PS vastgestelde tarief (opcententarief wordt dus niet geïndexeerd). Bij de raming van de rentelasten wordt (conform Centraal Planbureau (CPB) prognoses) uitgegaan van een oplopend rentetarief.
De Meicirculaire is nog niet beschikbaar en daarom nog niet verwerkt, deze wordt eind mei 2019 verwacht. Zodra deze binnen is zal uw Staten hierover worden geïnformeerd. De Septembercirculaire 2018 is wel verwerkt, hierin is de ontwikkeling van de algemene uitkering tot en met 2023 aangegeven. Bovenstaande uitgangspunten betekent dus dat het bedrag in de circulaire van 2023 ook het bedrag is voor 2024, 2025 etc.
Het begrotingssaldo ontwikkelt zich na 2023 nadelig en zet een dalende trend in. In de periode 2020 – 2033 is nog wel sprake van een positief begrotingssaldo. Deze trend is in overeenstemming met het beeld bij de begroting, maar het saldo valt iets lager uit. Een en ander is in lijn met Ambtelijke handreiking voor Nieuwe leden Provinciale Staten d.d. 22 maart 2019.
Schuldquote
De provincie heeft onvoldoende liquide middelen om de uitvoering van voorgenomen investeringen te financieren.
De provincie moet daarom komende jaren nieuwe leningen afsluiten. Dit beeld is er niet alleen op basis van prognoses, maar is inmiddels ook al realiteit. De omvang van de vaste schuld neemt de komende jaren toe van circa € 0,37 miljard in 2018 naar € 1,16 miljard in 2023. Als percentage van de baten (zogenaamde netto schuldquote) betekent dat in dezelfde periode de schuldquote van 49,4% zal stijgen naar 200,9%. Voor de schuldquote is geen officiële norm, maar de VNG houdt voor gemeenten een bovengrens aan van 130%, zit een gemeente daarboven dan is er sprake van een relatief hoge schuld. Vanuit onze toezichthouder is in de brief financieel toezicht 2019 d.d. 12 december 2018 aangegeven dat in de Begroting 2019 voldoende rekening is gehouden met de oplopende schuldquote, een afnemende solvabiliteit en vrij besteedbare exploitatieruimte. Wel acht de toezichthouder het wenselijk dat hier de komende jaren aandacht voor blijft.
Ontwikkeling kapitaallasten
Bij Kadernota en Begroting worden de kapitaallasten opnieuw berekend. De kapitaallasten (rente en afschrijving) stijgen in de periode 2019 – 2033 met € 14,1 mln ten opzichte van de Begroting 2019. De stijging is een gevolg van de voorstellen zoals die zijn opgenomen in het Kaderbesluit Infra 2020. De kapitaallasten groeien de komende jaren, van 10% van de baten in 2019 naar 21% in 2031.
De daling van het begrotingssaldo wordt met name veroorzaakt door de stijging van de kapitaallasten. Uitvoeren van voorgenomen investeringen -infrastructuur en fondsen- betekent meer lenen en dus ook meer rentelasten. Investeringen leiden ook tot afschrijvingslasten (deze vormen tezamen met de rente de zogenaamde kapitaallasten). De komende jaren zien we ook de kapitaallasten in verhouding tot de inkomsten van de provincie toenemen (meer dan verdubbelen). Dit gaat ten koste van de flexibiliteit van de begroting. De flexibiliteit neemt verder af doordat wat de provincie aanlegt aan infra ook (wettelijk gezien) naar behoren onderhouden moet worden. Bovenstaande cijfers zijn zonder de effecten van afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord.